Gerard van Loon, Voorbericht (1745)

 

 

RYMCHRONYK VAN DEN HEER KLAAS KOLYN, MET LETTERKUNDIGE EN HISTORISCHE AANTEKENINGEN

[p. I] VOORBERICHT.

Onder de veelvuldige tot nogtoe ontdekte en door den Druk gemeen gemaakte Oude Schryveren , als Pieter Meerhout, Melis Stoke, Willem Procurator, Johan Beka, Willem Heda, de Haarlemsche Karmeliet , Johan van Leiden en zeer veele anderen, welken de leevens en daaden der eerste Graaven van Holland wel byzonderlyk te boek geslaagen en aldus vereeuwigd hebben, is 'er tot nogtoe geene ouder Graaflyke Historischryver onzes Lands dan dees ontdekt geworden; welken wy thans de eer hebben van met onze Aantekeningen opgehelderd den Leezer aan te bieden. En zekerlyk ! dat deeze Rymchronyk reeds naar het midden der Twaalfde Eeuwe, dat is , geduurende het leeven van Graaf Florents den III., en dat zelf nog voor zyne dood, welke in het jaar elfhonderdennegentig voorviel, geschreeven is, blykt uyt de eygene woorden van deezen Schryver zelf, dewyl hy vs. 411. aldus opzingt:

Ende berichte unse dagen

Billicke / unde na wens /

Adel Heare Greve Florens.

Diensvolgens is deeze Rymchronyk niet alleen ruym eene geheele Eeüw ouder dan die van M. Stoke, dewyl des zelfs Rymwerk tot de tyden van Graaf Willem den III. loopt, welke in het jaar dertienhonderdenvier zynen Vader in het Graafschap van Holland opvolgde;maar zelf ouder dan de Latynsche Jaarboeken van P. Meerhout : doordien de daarin beschreevene Hiftorische gevallen zieh tot de Regeering van Graaf Willem den I., en dus tot naa het aanvangen der dertiende Eeuwe, uytstrekken.

Hoewel uyt deeze Latynsche woorden Escriptum est Per Manum Nicolai Colini in Hegmont (is uytgeschreeven door de hand van

[p. II] Klaas KoLyn te Egmond) welken achter de Duytsche Rymchronyk tot slot gesteld zyn, genoegzaam blykt, dat des zelfs uytschryver eene Klaas Kolyn te Egmond geweest is, zoo zoude ons zulks echter daarom geene volkome zekerheyd geeven, dat de gemelde Klaas Kolyn zelf de opfteller van die Rymchronyk geweeft waar; het en zy zulks wederom uyt deeze eygene woorden van den zelfden Schryver bleek, welken het slot zyner Rymchronyke uytmaaken:

Hier laten wy tesen tiden bliven/

Vane de Grevan bat te scriven.

------

Dit habe ic willen vertalen/

Omme t' oeffenen dennen sin

Der luden / ti mi mit min

Dikke t' oircont te weten baden.

Batet ni / ten zal jen ni scaden/

Dat ze der jesten hervaren zyn.

Bid / om Gode / voor Klais Kolyn.

 

Invoege men uyt deeze bygebragte getuygenis besluyten moet, dat Klaas Kolyn niet zoo zeer dit werk, als eene aaneengeschakelde Histori, opgesteld en beschreeven, dan wel het zelve uyt verscheyde Oude Latynsche en Grieksche Schriften, zoo als des vertaalders woorden duydelyk te kennen geeven, in Rym, volgens de gewoonte aller Duytsche Volken, bynaar woordlyks overgezet, en, op het verzoek en ten gebruyk zyner Duytsch spreekende Landgenooten, vertaald heeft. En zekerlyk ! zoo wie des zelfs zoohier alsdaar in Rym gebragte verhaalen met aandagt naagaat, die zal bevinden, hoe door deezen getrouwen Schryver, op verscheydene plaatsen, de eygene woorden van zulke Oudere Schryvers maar in 't Duyts vertaald, en in Rym gebragt zyn; welken, ten Ыуk van des vertaalers ongekreukte trouwe, in de tot ons afgedaalde Schriften dier vroegere Grieksche en Latynsche Schryveren, tot op den huydigen dag toe, alsnog gevonden worden. En dat wel tot zoo verre toe, dat Kolyn zyn verhaal ook op die plaatsen afbreekt, alwaar de door hem ontdekte Schryver, door het verliezen van des zelfs Schriften, verminkt en gebreklyk was, Dus den te rug togt van Civilis naar 't Batavische Eyland eerst beschreeven, en vervolgens gemeld hebbende, hoe

[p. III] Civilis Civilis met de Romeynen, wegens het herstellen van den pays, op de brug van de Naauwaale [Nabalia] in gesprek tradt, breekt hy, mids het verlooren gaan van Tacitus Schriften ter dier plaatse, ook ylings af, en betuygt rondborstlyk, zonder het byvoegen van eenige vertelseltjes, niet gevonden te hebben, waar of op welke wyze de gemelde Civilis gestorven is ; want zyne woorden luyden aldus :

 

Waer hy sturf en op wat wyze

Adel Greve Glaude Schevele

Vint ic ne in geene dele.

Invoegemen uyt deeze verklaaring van Kolyn stoutmoedig besluyten mag , dat de Schriften van den onnaavolglyken Tacitus reeds te tyden van Kolyn, ter zelvere plaatsen moeten zyn verlooren geweest, alwaar zy ons thans te tyd ontbreeken. Dus heeft ook Kolyn vs. 14. verhaalende hoe de Simbers zich naar Gallië en Spanje in optogt begaven, om andere landen, mids heel Nederland door de Zee was overstroomd geworden, ten verblyf opte zoeken, zulks genoegzaam woordlyks uyt de Romeynsche Hiftori van Florus lib. iII. cap. 3. en beschryvende vs. 52. het Huuwelyk van Rhime, Dochter van Varomir Hertog der Batavieren, uyt den Griekschen Aardryksbeschryver Strabo lib. VII. fol. 447. even als den door hem beschreeven inval van den Deenschen Koning Godefrid, met tweehonderd scheepen in Vriesland, uyt de Prunische Jaarboeken van den Abt Regino op 't jaar 810., gelyk ook meer andere verhaalen, uyt andere sedert ontdekte Schryveren, zeer getrouwlyk getrokken, en in de Nederduytsche Taal bynaar woordlyks overgezet. En hoewel eene zoodaanige wys van schryven, gelyk men deeze Rymchronyk leezende, straks ondervinden zal, daarom op verscheydene plaatsen eene afgebrookenheyd noodwendig moet te wege brengen, zoo zet de zelve echter aan deezes Schryvers gedaane verhaalen daartegen weer eene zoodaanige geloofbaarheyd en kracht by; dat men, ter oorzaake de zelve vs. 198. verklaart zyn geheel werk, zonder op de beuzelachtige vertellingen van sommige onervaare lieden acht te geeven, altyd uyt diergelyke echte stukken getrokken te hebben, daarom aan de andere door hem te boek geslaagene zaaken, wier eerste Schryveren, als sedert verlooren zynde, daarom tot ons niet zyn afgedaald, in zoo lang geen geloof kan weygeren; tot dat 'er nadere stukken der Oudheyd ontdekt worden, door wier strydige getuygenissen het tegendeel zoude konnen beweezen worden.

[p. IV] Dat nu dees Klaas Kolyn een Broeder, zoo als eenigen Verkeerdlyk meenen, in de Abtdy van Egmond zoude geweest zyn, is wel geschreeven doch geenszins uyt de Oudheyd beweezen, en daarenboven ook niet te denken, dat ooit door iemand zal konnen beweezen worden. Dewyl alle Kloosterbroeders, als maar Leekenen zynde, steeds ongeletterde persoonen zyn; welken, hoewel zy eene Monikskар draagen, echter maar ten dienste der Moniken in de Kloosters genomen worden, vervolgens allerhande Kloosterwerken, als de Spys te bereyden, het Bier te brouwen, den Hof te bearbeyden, de Kappen en Schoenen te maaken en andere diergelyke Kloosterlyke werken dagelyks in dien tyd verrichten, als wanneer zy niet verpligt zyn, om noch de Kerkdiensten noch de gezette Bedestonden by te woonen:en welken vervolgens geene de minste gelegenheyd hebben om de Boeken te behandelen, veel min om de zulken, welken in de Grieksche en Latynsche Taal geschreeven zyn, op de Nederduytsche Rymtrand van dien tyd over te brengen: even gelyk Kolyn hiervoore getuygt, dat hy zoude gedaan hebben. Zulks de opsteller deezer Rymchronyke geen Broeder maar een Benedictiner Monik der Abtdye van Egmond zal geweest zyn; en aan wien ik daarom ook op het Tytelblad deezes Werks den tytel van Heer gegeeven heb, als zynde een Eertytel, aan alle de Benedictiner Moniken, geene Leekenbroeders zynde, boven alle andere Kloostermoniken indiervoege byzonderlyk eygen, dat men daarom voor der zelver naamen den tytel van Domnus, dat is Heer, als van Dominus, by uytknyping van de letter i, afgeleyd, altyd op de Tytelbladen hunner Werken zal gesteld vinden,gelyk zulks voor de Werken van Domnus Martene, Domnus Mabillon , Domnus Montfaucon, en andere Benedictiner Moniken, kan worden naagezien.

Volgens het voorgeeven van den Heer P. vander Schelling op de 337ste Bladzyde der Rynsburgsche Oudheden, zoude door wylen zynen Schoonvader van Alkemade de bovengemelde Rymchronyk van Broeder Klaas Kolyn het eerst ontdekt, gekogt, van deeze, toen nog aan niemand bekend zynde Chronyk, op het aanhoudend verzoek van den Heer Mattheus Hoogleeraar te Leyden, een afschrift gemaakt, en op eene voorwaarden, van ze aan niemand mede te deelen, aan den zelven gezonden zyn. Deeze voorwaarde zoude de voorgemelde Hoogleeraar wel heyliglyk onderhouden; doch naa Mattheus overlyden, 's Mans vergaderde Handschriften verkocht wordende, dat gemaakte afschrift in vreemde handen [waarschijnlijk echter in het bezit gebleven is van de gelijknamige zoon van Matthaeus, die professor in Deventer was] gevallen, en, zonder eenige opheldering, nevens andere stukjes(door den Heer Dumbar Geheymschryver der stad Deventer) ontydig uytgegeeven zyn, met alle de

[p. V] Hiatus en gebrekkelykheden , en meest al volgens het voorgemelde afschrift, door den voornoemden van Alkemade gemaakt.

Ik moet bekennen, dat ik op het leezen van eene zoo stoutmoedige vertelling, niet weynig verbaasd stondt ; ter oorzaake ik my in staat bevinde door eenen Brief te konnen aantoonen, dat de Hr. Dumbar, met wien ik in zyn leeven Brievenwisseling gehouden heb, de gemelde Rymchronyk van Klaas Kolyn, niet op de verkooping der achtergelaatene Boeken van den Hoogleeraar Mattheus, maar van elders, te weeten: uyt Brabant, bekomen heeft. En geen wonder ! mids een zeer groot getal der oude met de hand geschreevene Boeken der Abtdye van Egmond, welken door de Soldaaten van Brederode in 't jaar 1567. eensdeels verscheurd, andersdeels verstrooid of aan de naastwoonende Huyslieden verkocht waaren, door eenen zekeren Heer onzes Lands, voor zoo ver hem zulks maar eenigszins doenlyk was, ter waarde van meer dan tienduyzend guldens, door de zelven alom op te koopen, weer by een vergaderd; vervolgens, tot het bekleeden van een zeer gewigtig Staatsampt, met de woon naar Brabant vertrekkende, ook derwaart vervoerd, doch sedert aldaar, naa des bezitters overlyden, in het openbaar verkocht; en aldus alom in dat land verspreyd zyn. En van welke aldaar verspreyd gewordene Handschriften dier Abtdye, ik daarom niet alleen de echte en met de hand op Francyn geschreeve Chronyk van Pieter Meerhout, de oudste in rang naa Klaas Kolyn, maar ook den Klerk der laage Landen, en verscheydene anderen, by koop sedert aldaar weer ben magtig geworden.

Deeze aldus in Brabant ontdekt geworde Rymchronyk van Klaas Kolyn wierdt dan in het jaar zeventienhonderdnegentien, nevens meer andere oude stukjes, in het eerste Deel der Analecta van den Heer Dumbar, door den zelven met den Druk gemeen gemaakt; van iederen Beminnaar der aloude Graaflyke Historië onzes Lands met veele dankbaarheyd, uytgezonderd van de Heeren van Alkemade en vander Schelling, midszy die uytgaave in hunnen opzigte als ontydig aanzagen, en des met opene armen ontfangen, vervolgens ook van my gekocht, met wit papier doorschooten, en straks een gedeelte dier Rymchronyke, naar den trant onzer hedendaagsche spraake zynde overgebragt, daar recht tegenover geschreeven. Dit is't minst. Ik begon dien getrouwen en oudsten Rymchronykschryver met zoodaanige Taal-en Historikundige Aantekeningen, en dat ook in die orde op te helderen, als met welken de zelve thans aan den Leezer hier wordt aangebooden. Dan door het

[p. VI] opstellen myner Aloude Historië van Holland, in het voordzetten dier reeds begonne aantekeningen belet zynde, heb ik sedert van het voltrekken van dat werk afgezien, en des, naa het uytkomen myner Aloude Historië van Holland, den doorschooten Kolyn aan den Heer Pieter vander Schelling, en myne op dien Schryver reeds gemaakte aantekeningen aan den Heer Frans van Mieris gegeeven, als beslooten hebbende,, ter herstellinge van mynen afgesloofden Geest, eene speelreys naar Vrankryk te doen, in dat Ryk de Koninglyke en andere Boekzaalen te doorsnuffelen, en, by die gelegenheyd, alle dat gene, zoo aldaar als in de oude Hollandsche Rekenkamer te Ryssel, te doen uytschryven, 't gene, onze Oude Graaflyke Hiftori aangaande, in de zelven gevonden wierdt.Met dit oogmerk was ik reeds naar Brussel vertrokken, dan door een slinks toeval genoodzaakt wordende die voorgenome reys naar Vrankryk te staaken en weer naar Holland te keeren, heb ik, om aan my zelven eenige bezigheden te verschaffen, op den raad van den Heer Abraham Gronovius, Opziener van 's Lands Boekzaale te Leyden, myne hiervoor reeds begonne aantekeningen op Kolyn, naa ik de zelven van den Heer Frans van Mieris weer te rug verzogt en ook bekomen hadt, sedert achtervolgd, en, zonder die van de Heeren van Alkemade of vander Schelling ooit of ooit gezien veel min geleezen te hebben, eyndelyk voltrokken. Ter oorzaake ik, en dat niet ligtvaardig, onderstellende, dat het met de onderhande zynde Aantekeningen van den Heer Kornelis van Alkemade, even als met zoo veele anderen zyner werken, zoude gaan; wier uytgaaven door den zelven aan het gemeen wel beloofd, doch tot nogtoe nooit door den Druk gemeen gemaakt zyn; en welken dus tot geen kleyne vergrooting aan die Boekzaal der wel beloofde doch nooit uytgegeevene boeken konnen: strekken: waarvan de lyst door den Heer Dirk van Almeloveen voorheen opgesteld en in Оctavote Gouda in het jaar 1688. gedrukt is. Maar deeze vertraaging van Kolyn zoude, volgens het schryven van den Heer vander Schelling, alleen veroorzaakt zyn, om dat hy en zyn Schoonvader vooraf gaarn het Diploma of de Gift van 't Graafschap aan Dirk, 't gene Kolyn alleen en geen ander Schryver vertoont, het zy uyt Vrankryk, het zy uyt Engeland eerst, waar het mogelyk, hadden opgespoord. Waartoe zeer veele poogingen door hen reeds zyn, en nog, zoo daar als elders, worden aangewend. Indien dit waar is, even gelyk ik het geloof, zoo wil ik den zelven wel eens gevraagd hebben , hoe het dan heeft konnen gebeuren, dat hy, welke uyt eenen zoo ouden en getrouwen Inlandschen Schryver, als

[p. VII] Kolyn is, vooraf hebbende geweeten, Dat het Graafschap Van Holland aan eenen Dirk, door Karel den Eenvoudigen, Koning van Vrankryk, zoude zyn afgestaan, echter nog in't jaar 1727., en dus acht jaaren naa dat Kolyn door den Heer Dumbar was uytgegeeven, in zyn Tiendrecht pag. 181., zonder van die gezogt wordende Gifte den Leezer het minst te verwittigen, tot eenen vasten grondslag van een zoo zonderling Landrecht, en dat zelf zonder het minste bewys uyt de Oudheyd by te brengen, op eygen gezag het tegendeel den zelven heeft durven op de mouw spellen van dat naamlyk de byzondere Graven in Holland, nevens de Vryheeren en Edelen, als Staten van den Lande, eenen algemeenen Graav aanstellende, hem zouden overgegeeven hebben de onbeheerde, of niemand int byzonder in eygendom toebehoorende, goederen en der zelver gerechtigheden. Daarenboven wist die Heer dan niet, dat de zoo genaamde Giftbrief van het Graafschap maar een gewoonlyk Formulier Was, volgens het welke aan iemand, naa het nogthans telkens veranderen van de naamen der landen en plaatsen, over en binnen welken de aangestelde persoon het Graaflyk bewind stondt te voeren, dat gezag in die tyden was opgedraagen: gelyk by die Schryvers kan gezien worden, welken de Formulieren van dien tyd vergaderd hebben ? Wist ook die Heer niet, dat de eygendom, zoo als hy hiervoore verkeerdelyk wil, van eenig Graafschap in dien tyd door eenigen Vorst aan hunne onderdaanen nooit nog wierdt afgestaan ? Ten minste ik heb het nooit in eenigen Schryver van die eeuwe gevonden, en zal my des een zonderlinge dienst geschieden, byaldien de Heer vander Schelling my eenen zoodaanigen Giftbrief, uyt de vastgaande Schriften der tydgenootige Schryveren, kan aantoonen. Het zelfde verzoek ik insgelyks in den zelfden tyd van de Vryheeren deezes Land, indien het hem lust vergeefschen arbeyd te doen. Even gelyk het ook vergeefschen arbeyd zal zyn, langer naar dat Diploma of de gewaande Gift van het Graafschap van Holland, aan eenen Dirk gedaan, zoo in Vrankryk als Engeland te zoeken; te meer om dat, zoo niet in, dan ten minste even naa de tyden, als Kolyn deeze zyne Rymchronyk schreef, te weeten in 't jaar elfhonderdvierennegentig, in Vrankryk te Freteval, gelegen tusschen Chasteaudun en Vendosme, een zeer zwaare Veldslag tusschen de Engelschen en Franschen is voorgevallen: by wiens nederlaag, welke aan de laatsten te beurt viel, de meester der oude Chartres van dat Ryk, welken de Fransche Koningen te veld trekkende alsdan gewoon waaren mede te voeren, toen verscheurd, verbrand en te niet gegaan zyn.

[p. VIII] Hierom wordt dan de opgehelderde Rymchronyk van Klaas Kolyn indiervoege maar medegedeeld, zoo als zy door den Heer Dumbar voorheen is uytgegeeven, en dat wel met alle de Hiatus en gebreklykheden en Meestal, zoo als de Heer vander Schelling, hoewel verkeerdelyk, voorgeeft, volgens hеt voorgemelde Afschrift door, den voornoemden Van Alkemade gemaakt. Een vry gunstiger getuygenis, voorwaar ! voor de goede trouwe van den Heer uytgeever, dan lofspraak voor den voorgewenden afschryver, welke zoo gebreklyk in het maaken van dat gewaande afschrift zou geweest zyn.

De Leezer echter gelieve hier gewaarschouwd te zyn, dat ik nogthans eenige regels deezer Rymchronyke, zonder ergens aan de woorden zelfs eenige merkelyke verandering toe te brengen, verplaatst heb; om het verhaal der Historische Geschiedenissen met het beloop der jaaren, in welken zy zyn voorgevallen, te doen overeenkomen. Dewyl het niet te denken is dat een Schryver, welke in de andere door hem verhaalde zaaken zoo omzigtig geweest is, op zoo grove wyze tegen de tydrekenkunde anders zoude gezondigd hebben: Zulks ik daarom niet ongegrond vertrouw, dat 'er twee bladen van't Oude Handschrift, bevattende ieder zoo op de eene als andere zyde omtrent zeven-of achtentwintig regels, door den ouderdom zullen losgegaan, en die weer door iemand, zich des niet verstaande, op die verkeerde plaatsen eerst gelegd en in't vervolg aldus ook verkeerdlyk uytgeschreeven zyn. Hoe nu deeze verplaatsing geschied is, kan de Leezer uyt de volgende dichtregelen beter zien, dan ik, door zulks te beschryven, den zelven doen begrypen.

No. I

 

In 't jaer ons Heren geprezen
VIIIc en X by desen
[255] Als Koninck was zekerlicke
Karel de Groote van Frankricke

Quamen ti Noren
by geleyde
Van iren man Gottric
beyde
Mit scuten CC in onse vele
[260] Roefden Frieslant
an drie delen
Ende sloegen ti Friesen
biden
Harde in drie staende striden.
Kaerle
hoerde solche maren
Ende bereyde ir te varen
[265] To Wederstant; wanneer i hoerden
Datten zine luden vermoerden
Ruste Emmingen
te bestriden.

 

Hier is het volgende No. 2 ingelast.

 

[295] Meremals tot andere tyden
Deden di Noren groete schaden.

Onder Noric [Roric] zi bestraden
Uterichte ende namen
Beten en wyke te Duirstede zamen.
[300] Lodewyc die goede Here

Als hi berichte; quamen were
Di Normannen
opgevaren
De Wahl
mit scharen
Ende Nymagen
zy bevoten.
[305] Barberose
liet ti sloten
Weder maken als wi horen
Di ti Noren
deden storen

 

Dagobert bestreet ti Friezen
Ende dede ir verliesen
Den Slach mitten
Bartuwalden
:
[220] Ende wat Friesen
i behalde
Langer als syn glavy liten
Datelic dat hoeft afsmiten.
Wiltenborch
dede hi storen
En om 't heyden diet bekoren
[225] Dede ir een kerke richten
Van S. Thomas op ti Trichten.

Adgilt berichte ti Friesen
Ende na hem ti verrisen
Radebolt
; ti onsen Heren
[230] St. Wolfram
wilde bekeren.
Ende lietet zo belopen
Of em wilde laten dopen:
Mer wen i sien voete plonte
En ti ander in te fonte
[235] Zetten wolde; sprak i myn
Zeg m' al weer min alteren zyn
In ti Himmelum of weder
In ti hol gevaren neder ?

Wolfram antwoerde hem das
[240] Al wie ongekerstent was
Storven wisselic verloren.
Wal sprac i ic laets u horen
Das ic by das meerder erven
Van mien alteren na mien sterven
[245] Dan wil wisen vry van schanden
In Wodins overzelige landen;
Dan mit luttel armen Christen
Ti my intich nimmer wisten.
Uten fonten is hy getoghen
[250] En tum derden daghe gedroghen
Gravewaerts om zien gesellen
Zien en spreken in den Hellen.

 

Hier is No. I ingelast.

 

Korts dar na sien wedercomen
Over zee die fel onvrome
[270] En wrede Noren
ende roven
Al dat lant an zee gesonden
In tie haven van Hegmonde

(die de Hegge
plach te heten)
Eer des bedehuys te weten
[275] Daer in lange was gestichte;
Dat nu after dunen zwichte)
End sunt to Nurtika
komen:
Daer ir tegentrak die vrome
Greve Gerolf en Tibbold
agen
[280] Rinesburge
daer zi lagen.
Ente wan dat Noertse here

Was te kraftich in te were

En te euvel wurt edragen
Bleven zi te beyde slagen:
[285] Das harde droeve was ti goen.
Ende ti Heylige Jeroen
Grepen zi en deden wylen
Grote pinen staken met pylen
In 't lyve en bornden over zere
[290] Ente spotten onsen Here
Alle zere em onthoven.
Zeland zi oec beroven
Daer Greve Eggaert Halpdams
zone
Bleven in ti weer ti gone

 

[p. XI] Wat nu het nogmaals uytgeeven van deeze Rymchronyk van Klaas Kolyn door den Heer vander Schelling aan 't Gemeen beloofd, aanbelangt, dat staat aan den zelven, even gelyk het aan my gestaan heeft, ook volkome vry: echter moet ik den aanstaanden Uytgeever vooraf betuygen, wat het aanvullen der gaapingen, en het verbeeteren der quaalyk afgefchreevene woorden aanbelangt, van zich verzekerd te houden, dat die volmaakingen en verbetering, zonder het vertoonen van het waare Oude Handschrift, in zoolang noch van my, noch van alle zulke andere liefhebbers, ooit of ooit voor echt zullen worden aangenomen, aan welken genoeg bekend is, hoe ligtvaardig, en meer by de gis dan door die met de echte stukken ter vergelyken, sommige opgediste Diplomata beslaagen zyn tot zoo verre, dat, als naaderhand de oorspronklyke brieven by de medegedeelde vergeleeken worden, de zelven dan tot onwederspreekelyke getuygen, zoo niet van des uytgeevers ontrouwe, ten minste van des zelfs te groote ligtgeloovigheyd, strekken; als waarvan reeds meer dan genoegzaame blyken voor de hand zyn: even gelyk ook op een zeer gebreklyk werk als oft eene nette beschryving was (zie de Katwyksche Oudheden pag. 238.) te roemen,

[p. XII] onaangezien de samensteller in de overgifte, om dat het nog niet volkomen was, alstoen verzogt, dat het nooit mogt gedrukt worden. Eene te groote eygeliefde voorwaar ! Of meent men dat een zoodaanig opgevyzeld werk niet kan gezien worden ? Of een ieder van oordeel indiervoege ontbloot te zyn, van straks niet het onderscheyd te konnen ontdekken, 't gene 'er tufschen een deel byeengeraapte en zonder orde geschaarde stukken, en een wel net en met oordeel te samen gesteld werk is ? Het staa dan aan ieder vry de zaaken, die hem opgedist worden, te onderzoeken, de waarheyd naar te vorschen, en geenszins ligtvaardig op onzekere en slechts daar maar ter nedergestelde vertellingen, maar op onwederspreekelyke bewyzen, getrokken uyt de getuygeniszen der tydgenootige Schryveren, te vertrouwen; mids het alleen de zulken zyn, welken in eene stoffe van zoo hoogen ouderdom alleen bestaan konnen. Wy vorderen niets dan het gene wy voor ons zelven begeeren, en wenschen den Leezer een gezond Oordeel en eenen bezadigden Geest, om de zoohier alsdaar ingesloopene mistastingen en feylen, door het voor den dag brengen van klaarere bewyzen uyt de oudheyd, te verbeteren of te verschoonen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

www.klaaskolijnnet.nl © 2009