|
Brief van G.D.J. Schotel aan Prof. G.W. Vreede (16 oktober 1847)
[pag. 11-14]
Alkemade maakte gedurende zijn langen levensloop zijne hoofdstudie van de geschiedenis van Holland, inzonderheid onder het bestuur der graven. Daarvoor bezat hij een supellex over die tijden, zoo als er schaars een bijeenverzameld is. Een groot deel er van is niet meer voorhanden; de belangrijkste hss. zijn echter bewaard gebleven en daaronder kunnen twee afschriften van de beruchte kronijk van Klaas Kolyn gerangschikt worden. Ofschoon Huydecoper en Wagenaar de onechtheid van dit stuk op critische gronden hebben aangetoond, is men altijd het historische bewijs nog schuldig gebleven. Onder de hss. vond ik niets, dat de zaak opheldert. Alleen merkte ik op, dat de naauwkeurige en waarheidlievende Alkemade, voor zijn oudste afschrift in 12' plaatste: 'Dat geschichte historiael rym der graven van Holland, door broeder Nicolaes Kolyn van Egmond uit het oorspronkelyke of een seer oude en de eenigste, voor soo veel men overal heeft kunnen te weeten koomen, overgeleven kopy nageschreven door K. van Alkemade, terwijl hij in de inleiding van een later afschrift, dat geheel voor de pers gereed is, meldde: 'voor eenigen tijd is ons ter hand gekoomen het afschrift van zekere rijmkronijk, geschreven met de hand van eenen Regnerus de Graef, een man niet onervaren in de letteren' enz., en vervolgens 'dat de Graef wel hoop had gegeven het oude te zullen wedervinden, 't welk hij gecopieerd had, maar dat hij naderhand met vele tegen den anderen loopende betuigingen verzekerd had, dat hetzelve oude geschrift niet meer bij hem te vinden was en dat hij 't zelve zich had kwijt gemaakt, nooit hebbende willen bekend maken aan wien hij 't zelve uitgeleend of vereerd of verkocht had'. In het laatsgemelde afschrift volgt na de inleiding, een copy van Alkemade's brief aan den Hoogleeraar Mattheus, dien hij hem met een 'afschrift van den ouden Egmonder Klaas Kolyn, zoo goed en kwaad als hij hem over eenige jaren gevonden had, (1710)' zond. Onder dezen brief teekende Alkemade aan: korten tijd hier na is ten dezen jare dezelve hr. Mattheus overleden, aan welkers weduwe ik op den 4 September 1710 heb geschreven, die ook weinig tijds daarna haren man in 't graf gevolgt is, beide in een hoogen ouderdom, door welker overlijden dit afschrift is gekomen van hunnen zoon, en die mede niet lang daarna gestorven zijnde, in handen van den heer .... Dunbar, die hetzelve, zoo als hij 't zelve vond, nevens andere analecta heeft uitgegeven,' Hier op volgt de tekst van Kolyn, met breede en geleerde aanteekeningen van Alkemade. De tekst heeft 3 regels meer dan die bij van Loon en verschilt ook hier en daar in spelling, b.v.
* Hieronder is naast de door Schotel gegeven citaten van van Alkemade en van van Loon ook dat van Dumbar weergegeven. Ter vergelijking zijn ook de beginregels volgens Kluit (8'), Matthaeus en Uffenbach toegevoegd
Schotel (van Alkemade 'Folio)
's Lants geschichten wil ic oirconden
Zo ix heb geschrivan vonden
In den Kloester to Hegmunden
Zo bis t ons die bouken gunden
Die daar zien van alde tiden
Kortelix van vele striden
Godingen der Greven vele
Hou ir t’ arve quamp ten dele |
Van Loon
's Lants geschichten wil ic oirconden
Zoo ic heb geschriven vonden In den kloestre te Hegmunde;
Zoo bist ons die Boeken gunden Die daer syn van alde tiden: Cortelic van vele striden Godinghen der Graeven vele: Hoe ir 't arre quame ten dele |
Dumbar
's Lants geschichten wil ix oirconden
Zoo ix heb geschriben vonden
In den Kloestre te Hegmunde
Zo bis ‘t ons die boeken gunden
Die daar zyen van alde tiden
Cortelic van vele striden
Godinghen der Graeven vele
Hou ir t’ arre quame ten dele |
Kluit (van Alkemade 8')
s' Lants geschichten wil ic oirconden,
Zoo ic heb gescriban vonden
In den Kloestre te hegmunde
Zo bis t' ons die boeken gunden
Die daar zin van alde tiden
Cortelic van vele striden.
|
Matthaeus
s' Lants geschichten wil ic oirconden,
Zoe ic heb geschriben vonden
In den klooster te Hegmonden
Zo bis t' ons die boecken gonden. |
Uffenbach (van Alkemade Folio)
[eerste regel ontbreekt]
Zo ik heb geschreven von den
In den kloester to Hegmunden, &c. |
Van bl. 78 tot 126 vindt men belangrijke bijlagen, alle met aanteekeningen er onder, schitterende proeven van Alkemade's belezenheid, als korte behandeling van onze eerste jaarboekschrijvers, gifbrieven der gravelijke instelling. De tijd gedoogt niet mij langer met Kolijn bezig te houden. Wenschelijk ware het, dat hij, die de beide afschriften en de overzetting uit het oud in nieuw Hollandsch, ook met aanteekeningen er onder, van van der Schelling in bezit kreeg, na Huydecoper, Wagenaar en van Wijn, op nieuw deze zaak eens onderzocht. De briefwisseling met de Graef, waarvan Alkemade in zijn inleiding gewaagt, is verloren gegaan.
|
|