Sterfjaar van Floris II de Vette 

 

 

DE DOOD VAN FLORIS DE VETTE

De gangbare lezing is, dat de Hollandse graaf  Floris II de Vette in het jaar 1122 overleed. Dit is wat Melis Stoke over het sterfjaar van graaf Floris II de Vette schrijft:

 

Melis Stoke, Rijmkroniek Boek II, vs. 67-127: Als men screef xi hondert jaer / Ende xii meer daernaer, [1112] / Starf in de bloeme van siere joghet / Florens de vette vol menigher doghet, / Ende was tEgmonde begraven.

 

Hier staat duidelijk, dat graaf Floris II de Vette in het jaar 1112 in de bloem van zijn jeugd overleed en in Egmond werd begraven. Melis Stoke bevestigt dit overlijdensjaar door te stellen, dat zijn zoon Dirk VI in 1157 overleed, 45 jaar na de dood van zijn vader.

 

Melis Stoke, Rijmkroniek, Boek II, vs. 444-451: Als men ons heren jaren screef / xi hondert vijftich ende zevene, [1157] / Ende voer ten langhen levene. / Begraven was hi tEgmonde, / Daer hi leghet nu ter stonde. / xlv jaer na den vader [45] / Was hi here des lands algader.

 

Ook Jacob van Maerlant bevestigt het sterfjaar van graaf Floris II de Vette in 1112. Hij doet dat zelfs twee keer.

 

1. Spiegel Historiael, IVde Partie, Iste Boek, vs. 164-213: Alse Diederic des geware waert, / Grave Florens sone, quam hi int lant, / Ende nam sijn gravescap in hant, / Een jaer na Godeverts doot, / Ende was here ende grave groot / XV jaer naer dat orloghe. / Hi nam eene vrouwe hoghe, / Die Otilt bi namen hiet. / Enen sone hi na hem liet, / Die Florens hiet over waer. / [1091] Diederic staerf in ons Heren jaer / M XC ende een [1091] . / Daer af quam sinen vrienden ween. / Florens wart grave bi wette, / Ende dese hiet Floreins die vette. / Grave was hi XXI jaer. 1Een wijf haddi van zeden claer, / Hiet Pieternelle, daer hi af liet / Eenen sone, die Diederic hiet. / Selve staerf hi overwaer, / Alsemen screef ons Heren jaer MC X ende twee [1112] : / Dies was sinen vrienden wee. / Diederic, grave Florens sone / Des vetten, die was die ghone / Die grave was XLV jaer [45], Ende staerf, lesen wi voer waer, / [1157] Int jaer Gods M ende hondert / Ende LVII, wien soes wondert. / Een wijf haddi, hiet Soffie, / Daer hi met wettelike vrie / Enen sone ane wan. / Florens was geheten die man. / Dese grave Florens staerf int here / Indat lant van Over Mere, / Daer keyser Vrederic verdranc, Ende was begraven eer iet lanc / TAntoengen in die stat. / Teenen wive haddi ghehat / Des coninx dochter van Scollant, / Die vrouwe Ade was ghenant. Hi staerf [1190] Alsemen screef vorwaer / XIC ende XC daer naer. / XXXIII [33] jaer hilti in hant / Dat gravescap van Hollant. / Bi ver Aden haddi eenen sone, Diederic so hiet die ghone, / Die XIII jaer alte gader / Hollant hilt naden vader, / Ende bleef sonder sone doot, / 

 

2. Spiegel Historiael, IVde Partie, IIIde Boek, vs. 36-50:  Alsemen screef ons Heren doen / M C ende tweewaerf sesse [1112], / Staerf in ghedinckenesse / Die VIIIde grave van Hollant: 40 Vette Florens was hi genant. / Begraven was hi tEgmonde. / Sijn wijf was dochter ter stonde / Des hertoghen van Sassen, die liet / Eenen sone die Lottaris hiet, 45 Die sident keyser was gecoren. / Dese Pieternelle, alse wijt horen, / Hilt Hollant met haren kinden, / Alse dies hare wel conde bewinden. / Doutste hiet Diederic, van groter herte, / Dander Floreins die swarte.

 

Hoe kwam Floris II de Vette aan zijn einde ?

 

We vernemen dat uit de Rijmkroniek van Klaas Kolyn, een pseudo-middeleeuwse mystificatie van de hand van de historicus Petrus Scriverius (1576-1660). Daarin wordt een conflict om het jachtrecht op de Kreil, een voormalig bosgebied tussen Enkhuizen, Stavoren en de tegenwoordige Afsluitdijk, beschreven, dat heeft plaatsgevonden tussen Floris II de Vette en de Friese edelman Gale Yges Galama. Volgens Scriverius – Kolyn vond dat jachtconflict plaats in het jaar 1112, dat door zowel Melis Stoke als door Jacob van Maerlant wordt beschouwd als het stervensjaar van de Hollandse graaf Floris II de Vette.

 

 

Kolyn, Rijmkroniek vs. 1042-1076: 't Is geboert alse men siet / Dat hi [ti] Greva ginck wt jagen / In dat holt van Kriele; daer zagen / Zine knapen ter zelver stee / Ti knapen van Galame: / En tie benamen ‘er drie honden. / Alse dat Galama jest bevonden / Sprak met dollen en arren moede / Moet ik ten grave en hi min schade / En hoen niet beteren wil ter stade. / Zoe ick ein frie friese ben / Zal 't em vergelden so bat ic ken. / 't Is geschiet nae korte tiden / Dat ti Greva kwam riden / Ter jacht zoe hi te voren plach: / Galama was dar i 't zagh / En sprak en ane in arren moede / Onbeschoft; du sulst vergoeden / Heare Greva ente beteren min scha. / Ti Greve sprac (als ic versta) / Datty behoerde zin Lantsheere / Te ontmoeten mit biter eere. / Ende terwylen i noch sprack / Indiervoegene zo trak / Ti riese Galama zin gewaren / En iest den Greva toegevaren / Ente kwest en in den arm. / Die knape schoet toe mit gekarm / Ente heft Galama doorgraven / Dat i nedervil daer ave. / Ente ti bi em waeren zien / Cume ontlopen mit grote pien / Dit es geschiet (alse wy leeren) / In 't Incarnation ons Heren / XIc en XII jaer. [1112] 

 

De betreffende passage is ontleend aan de Chronyk van Friesland oftwel de Croniicke ende waarachtige Beschrijvinge van Vrieslant (1597, 1742) van Ocko Scharlensis, bewerkt door ene Johannes Vlytarp (of Flieterp)  en ten derde male uitgegeven door Andreas Cornelius van Stavoren. Scriverius citeert daaruit in zijn Beschrijvinge van alle de graven. Over Galama schrijft de Friese Kroniek:

 

'Anno 1119. hadde Graaf Floris van Holland, de tweede van die name, grote twist tegens Galoiges [= Galo Yges] van Galama, om het Bosch van de Creil, daar Graaf Floris dikwils, wanneer hy op Enekelhuizen of Medemblik was, in ging jagen. En benam de Dienaars van Galama in ’t zelve Jaar ook drie Windhonden, met twee Hazen en ander wildvang. ’t Welk Galama zwoer te wreken aan des Graven goed en bloed, al zoude het hem zyn welvaart en leven kosten. De Graaf dit weder gezeid enb geadverteerd zynde, meende dat het niet dan dreigwoorden waren, daar een man wel zeven Jaren na leefde, heeft even wel wanneer het hem te pas kwam zyn komste en jagt aldaar gehouden. Dit Galama ziende, is met zyn vrienden en goedgunners daar by gekomen, heeft den Graaf om zyn verleden geweld en aangedaan verlies met een toornigen moed aangesproken, ook vergenoeginge en voldoeninge daar van begeerd, of anderszins woude hy hem zelfs daar van voldoen, en vergenoegen: Met weer andere kwaadsprekende woorden, ’t welk by den Grave zeer kwalyk genomen wierde, en heeft Galama van zyn stout spreken zeer berispt. Waar op Galama zeide: Zo verre ik een vrye Fries geboren ben, zal ik het myns voor u beschermen, of het zal my aan kragt en magt ontbreken, viel met dien toe, en zoude den Graaf doorstoken hebben, maar hy ontvielt, en wierde gekwetst in zyn regter arm, en wierde voort van zyn Edellieden en Dienaars, die by hem waren, beschermt, daar Galama twee van doorstak, en zouden haren Heere wel eer voorgestaan en beschermt hebben, maar dogten niet dat die Fries zoude slaan. Dog de twist is ten laatsten by des Graafs Edellieden opgenomen, en zy hebben beide haar zaken op Godefroy, den Hertog van Braband, gegeven. Dog vermits die korts daar na in ’t zelve Jaar storf, en is daar niet van gekomen.

 

De historicus Wouter (Waltherus) van Gouthoeven (1577-1623) citeert de Friese Kroniek1. en geeft daarop zijn commentaar, dat al de bras versiert is:

 

'Doch de twist is ten laetsten by des Graefs Edel-lieden opgenomen, ende sy hebben haer saken op Godefroy den Hertoch van Brabant begeven. Dat vermits die corts daer na int selve jaer starf, en is daer niet van ghecomen. Dus verre vande twist tusschen Graef Floris ende Galoiges van Galama. Welck verhael oft waer is, machmen te recht vragen. Ick twijfel daer seer aen. Sekerlic de Auteur vertast hem plompelijc, als hy seyt dat Hertoch Godefroy van Brabant int jaer M. C. XIX. [1119] overleden is. Dat niet soo en is. Want wy hebben goet bescheyt, dat hy ghestorven is int jaer M. C. XI. [1111] Siet de Chronijcke vande Hertogen van Brabant, ende Iohan Baptista Gramay Historia Brabantica, cap.VIIJ. Twelck mijn duchten doet dat al den bras versiert is. Doch ick wil hier gheen harnas om aentrecken, ofte mijn om dies wille tegens yemant versetten: aengesien na desen nimmer twist ofte moeyte sal onstaen om 't Bosch vande Creyl oft Criel: als twelcke nu niet in wesen is, zijnde in voorleden jaren vande Zuyderzee ingenomen. Siet de Caerte van Hollandt, daer sult ghy tusschen Enchuysen ende Staveren (doch naerder aen Staveren als Enchuysen) de Criel vinden.'

 

Het jaartal 1119, dat Ocko Scharlensis et al. hanteren, moet onjuist zijn, omdat het jachtconflict voorgelegd zou worden aan hertog Godfried van Brabant (= Godfried II van Verdun), waarvan gezegd wordt, dat die kort daarvoor in 1111 was overleden. Het is later niet meer van een arbitrage gekomen, omdat het bosgebied door de Zuiderzee is verzwolgen., waarmee we ook een goede aanwijzing hebben over het ontstaan van de Zuiderzee.

 

Hoewel Scriverius – Kolyn spreken van een kwetsuur aan een arm van Floris II de Vette, terwijl zijn tegenstander Gale Yges Galama het leven liet, lijkt de kwetsuur zo ernstig geweest te zijn, dat Floris II de Vette nog hetzelfde jaar overleed.

 

Waar komt het stervensjaar 1122 vandaan ?

 

De verwarring is ontstaan vanwege tegenstrijdige mededelingen over het sterfjaar van Dirk VI, zoon van Floris II de Vette. Melis Stoke stelt het sterfjaar op 1157, Monnik Leo op 1157, Wilhelmus Procurator op 1157, Janus Dousa op 1157, Joannes Beka op 1163, Jan van Leyden op 1163, P.C. Bockenberg op 1163, Jan Neuyes op 1163, de Chronyk van Holland van de Klerk uit de laage landen by der zee op 1172, De Nederlandstalige Beka op 1172 en het Oude Goudse Kroniekje zelfs op 1190. Kolyn voegt daar 1156 als sterfjaar aan toe, afwijkend van alle andere bronnen. Niet alleen het sterfjaar levert problemen op, maar ook de duur van zijn regering, die volgens Melis Stoke en Klaas Kolyn op 45 jaar wordt gesteld, maar door anderen op 40 of 35 jaar wordt becijferd en in het geval van het Goudse Kroniekje zelfs op 28 jaar. Die regeringsduur blijkt dan weer relevant te zijn voor de duur van het regentschap van zijn moeder Petronilla. Floris de Vette, haar man en vader van Dirk VI, overleed in 1122, volgens anderen in 1123, hetgeen weer niet kan kloppen met een regeringstijd van 45 jaar en een sterfjaar van 1157. En om het nog ingewikkelder te maken: Petronilla stichtte volgens Kolyn het klooster van Rijnsburg 12 jaar na het overlijden van haar man in 1134, maar volgens de stichtingsoorkonde 1133. Kortom verwarring alom.

 

De achtergrond van deze verwarring kan zijn, dat er gesjoemeld is met de regeringsduur van graaf Dirk VI, zoon van Floris II de Vette, en met de duur van het regentschap van Petronilla. Bij de dood van graaf Floris II de Vette waren hun kinderen Dirk VI en Floris de Zwarte nog te jong om hun vader op te volgen. Volgens de regels zou het graafschap bij gebrek aan erfopvolging aan de Duitse keizer komen te vervallen. Petronilla heeft dit weten te voorkomen dankzij haar invloedrijke broer of halfbroer Lotharius III van Supplinburg, die in 1125 tot Rooms Koning werd gekozen en in 1133 tot keizer werd gekroond.

 

Conclusie

 

Wanneer we de regeringsperiode van de Hollandse graaf Floris II de Vette ontdoen van alle ruis met betrekking tot de regeringsperiode en het sterfjaar van zijn zoon graaf Dirk VI is het sterfjaar van Floris II de Vette conform Melis Stoke en Jacob van Maerlant met grote zekerheid te stellen op het jaar 1112 en de doodsoorzaak te vinden in het oplopen van een verwonding tijdens het jachtconflict met de Friese edelman Gale Yges Galama.

 

1. D'oude Kronijk ende Historien vom Holland met West-Vriesland, van Zeeland ende van Uutrecht. Van nieus oversien, vermeerdert, verbetert ende verciert met Gheslacht-registeren ende Genealogyen (etc.) door W. van Gouthoeven. Deel 2 door E. de Veer ende N. D. C 1620.

  

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

www.klaaskolijnnet.nl © 2009